Chocola in je hoofd

Eveline Karman | Foto: Thomas Schlijper


Af en toe geven we op Schrijfjuffers.nl het woord aan een gastblogger. Iemand die, net als wij, zijn of haar auteurservaring met andere schrijvers en lezers wil delen. Omdat we ervan overtuigd zijn dat als we van elkaar kunnen leren, dat ons allemaal verder helpt. Deze keer is dat Eveline Karman, schrijver, journalist, columnist.

Een boek schrijven is leuk. Het is stoer. Maar het is vooral een kwestie van veel discipline en een héél lange adem. Collega’s van mij zijn al jaren bezig met hun boek. Of met plannen daarvoor. Of met hoofdstuk één.

In 2014 debuteerde ik met een thriller die ook nog goed verkocht. Het was mijn eerste fictieschrijfsel na een rits columns, korte verhalen en interviews die gepubliceerd waren. Ik kon ‘leven van mijn pen’, zoals iemand dat ooit zei.

Schrijfkriebels

Na mijn debuut werden ze enkel heviger: de schrijfkriebels. Jeukende handen. Een hoofd dat nooit stopt. Notitieblokjes naast het bed. Overal verzamelde ik ideeën en toen ik dacht dat ik het beste idee van Nederland had, begon ik met schrijven.

Het ging niet.

Mijn snoeiharde spannende thriller bleek een hoop ‘vrouwengezever’. De in mijn hoofd prachtige twists waren begraven in saaie monologen en ongeloofwaardige konijnen-uit-de-hoed. De aanloop naar de climax was misschien wel saaier dan een recept voor gemarineerde rozijnen. Het plot wérkte niet. In mijn hoofd was ik de nieuwe Arlidge of Lackberg. In de praktijk schreef ik prutswerk. De eerste vijfduizend woorden waren perfect. Daarna verzandde ik in een tergend langzame opbouw van karakters die zich nog minder ontwikkelden dan bovenstaande rozijn, nog wel geweld in cognac.

Hulptroepen

Ik schakelde hulptroepen in. Schrijfjuffer Antoinette zou alles weten. Na haar gekmakend mooie debuut kende ze het klappen van de zweep. Ik had gelijk. En nadat de figuurlijke kritiekstriemen op mijn rug waren geheeld en ik blij achter mijn bureau zat met een behapbaar manuscript en twee vellen schrijftips, rechtte ik mijn rug. Ik zette een pot thee en timmerde letters op papier met de snelheid van het licht. Mijn hoofdpersoon, laten we haar Lot noemen, had geleerd van haar fouten. Ze was te lief. Te vaag en te grillig. Nu had ze een vastomlijnd karakter en dat zou stukken makkelijker werken.

Geen zin

Maar Lot had geen zin. Uren zat ze in mijn hoofd. En wanneer ik een prachtige scene had geschreven waarin Lot niet voorkwam, lachte ze me uit. Alles verliep perfect, totdat Lot weer kwam opdagen. Best lastig als Lot de hoofdpersoon is.

‘Je klinkt verdrietig als je over jouw manuscript praat,’ zei een vriendin. Ze schoof een doos bonbons naar me toe en ik propte er twee in mijn mond. Ik was boos. Hoe kón ze dat nu zeggen? Ik had juist tintelende vingers met al deze nieuwe kennis in mijn hoofd. Schrijven was mijn lust. Mijn leven. Mijn passie. En bovendien mijn brood, want ik schreef nog steeds voor de bladen en die zouden mijn facturen echt niet betalen als mijn werk allemaal pulp was. De doos bonbons was leeg en mijn vriendin en ik hadden nog net geen ruzie toen ik vertrok.

Thuis las ik mijn teksten opnieuw. En opnieuw. Het voelde niet goed. De plot was interessant. De personages uitgewerkt. De synopsis zat strak in elkaar. En toch was er iets waardoor het verhaal ‘dood’ voelde. Traag en stroperig. Ik kauwde opnieuw op alle stukken. Ik puzzelde, zocht nieuwe ontwikkelingen en spitte door de persoonlijke wens van al mijn personages, tot mijn vriend mijn eerste grijze haar bij me ontdekte.

Ik dacht aan mijn vriendin, aan haar woorden. En ineens viel het kwartje. (het) Lot werkte niet mee. Ik vond mijn hoofdpersoon simpelweg niet aardig! Al drie jaar maakte Lot het mij moeilijk met haar gedrag, haar problemen en vooral haar gekonkel. Meewerken, ho maar. Ik was boos op Lot omdat ze mij liet werken en zweten en boksen en huilen voor nota bene een boek over háár!

Gewoon opnieuw

‘Begin opnieuw’ zei mijn vriendin, die ik samen met mijn excuses een doos chocolaatjes bracht. Ik reageerde nukkig. Drie jaar verpest. Stomme Lot.
Ik schreef een topinterview voor een weekblad. Een nobelprijskanshebber van een kort verhaal voor Linda. En toen ik opkeek van de resten koekwikkels en lege colablikjes lagen ze daar. Véértig post its met losse scenes van een ooit opgeschreven idee in mijn notitieblok. Ik schreef een tijdlijn. Een synopsis. Probeerde een ‘ideetje’. Een frisse hoofdpersoon, die zelf al worstelde met háár probleem. Ik zou dat probleem voor haar oplossen, beloofde ik. In tachtigduizend woorden.

Hij ligt voor me, de nieuwe tijdlijn. De lijst met personages en hun vreemde en aanbiddelijke trekjes. De post-its, inmiddels zesenveertig, plakte ik eronder.
Lotte kan even wachten.
Ik kan het best.
Eerst nog even dat betoverende blauwe debuutjurkje terugvinden en kijken of het nog past voor op mijn volgende boekpresentatie. Nee dus. Beter eet ik minder chocolade. Geen koekjes. En daar zijn de rozijnen weer.
Nul komma nul woorden staan er in mijn splinternieuwe Word-document met de sexy titel, maar ik heb wél een synopsis en een tijdlijn. En een idee.
Ik begin gewoon opnieuw.

Foto: Thomas Schlijper

Wellicht vind je dit ook leuk?

1 reactie

  1. Heftig hoor. Maar schrijven is zweten, en ik vind je werk sowieso superleuk en je eerste boek ook. Je kunt het en veel succes.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.